Home > Voordrachten > Wat zijn Schuttersgilden ?

Wat zijn Schuttersgilden ?

Tekst : Koenraad Logghe

Foto : De Hoofdman “slaat” een Gildenbroeder tot Koning na de Koningschieting.

Kenmerken

Het betreft historisch gezien een militair genootschap, waar bij er etymologisch gesproken twee mogelijke verklaringen voor Schuttersgilde bestaan: het schieten, enerzijds, en het be-schutten anderzijds. Men verwijst hiervoor naar de locatie in het Middeleeuwse Vlaanderen waar deze organisaties zich voor het eerst manifesteerden.

Germaans zonnewende-ritueel

Het boogschieten als sport werd reeds beoefend door de Egyptenaren, de Grieken en de Romeinen. Eén van de disciplines op de Olympische Spelen was het boogschieten op getuide duiven. Als ritueel is het gaai-, papegaai- of koningsvogelschieten typisch Germaans. Het schieten naar een vogel is een typisch oud-Germaans gebruik. Deze traditie bereikte onze streken in de derde eeuw na Christus. Deze profiteerden van het vertrek van de Rijnlegioenen na de dood van keizer Decius in 251 na Christus.

De boog is dan het vormelijk symbool waarmee de koningsvogel op haar hoogste stand naar beneden wordt gehaald. Net zoals Balder, de Zonnegod, die door zijn misleide blinde broeder Hodur wordt getroffen tijdens een spel en dood neervalt. Dan begint de gestade ondergang van de zon naar de Onderwereld tot en met de Winterzonnewende.

Gilde

Het woord “gilda” is van Frankische oorsprong. Het woord is pas in de 8ste eeuw bekend maar kan het bestaan van deze instelling rond de 5de eeuw al vaststellen. Het woord verwijst naar een offermaal ter ere van de doden. De Germanen herdachten deze op bepaalde tijdsstippen met dagen durende dodenmalen met uitgebreide banketten en drinkgelagen. Het offer, de bijdrage, initieel meestal in natura, heette Gilde, gelde of gulde. De naam gilde ging over op het maal zelf en later op het gezelschap dat de maaltijden genoot en de gemeenschap er rond.

In het Frankische leger werden op deze wijze mannenbonden samengesteld. Allen namen ze aan de strijd deel, gedreven door het solidariteitsgevoel dat in de Salische wet ingebakken zat, maar vormden ook broederschappen van vrije lie_den en kenden een autonoom bestaan. Ze beraadslaagden over het welzijn van hun gemeenschap. Ze kozen zelf hun bestuurders, legeraanvoerders (heirtogen) en rechters (keurmannen). Iedereen bracht zijn bijdrage bij de gilde.

De dynastie van de Karolingers was met deze zelfstandigheid niet opgezet. Het leger diende rechtstreeks aan de koning te gehoorzamen. In 779 vaardigde Karel de Grote een capitularia uit dat stelde dat voortaan niemand nog de eed mocht afleggen waardoor hij lid werd van een gilde. Ook vanuit kerkelijke hoek keek men argwanend naar de gilden. Dit omdat zij vele heidense kenmerken vertoonde.

De gilden overleefden het verbod door in snel tempo te verchristelijken. Ze werden onder het patroonschap van een heilige geplaatst.

Uit dergelijke eedgenootschappen zijn de koopliedengilden en ambachtsgilden ontstaan. Het waren allen gosdienstig-caritatieve verenigingen die hun broeders verenigden voor hun geestelijk welzijn. Zij riepen instellingen in heet leven om ouderlingen, zieken en armen bij te staan.

Eén van hun maatschappelijke verplichtingen bleef bij het begeleiden en begraven van een medebroeder, natuurlijk nadat deze overleden was. Vandaar nog de bestaande “doodschuld” in de schuttersgilden.

Onder de Merovingische Franken lag het zwaartepunt bij het voetvolk met werpbijlen en speren, terwil onder de karolingische Franken het zwaartepunt zich verlegde naar de zwaar gepantserde ruiterij. Daaruit rees later het ridderdom op. Voor Karel de Grote waren bogen eigenlijk niet zo belangrijk. Pa_s onder zijn bewind werd het voetvolk verplicht om naast hun lans en schild een boog met twee koorden en 12 pijlen mee te nemen.

Wanneer begin 11de eeuw Vlaanderen verandert van een rurale naar een stedelijke samenleving, werden binnen de broederschappen gemeentemilities opgericht van poorters. Dit zijn burgers die over het poorterecht beschikken of met andere woorden burgerrechten. Dit waren vrije burgers. Zij bekwaamden zich in de krijgskunst. Ze stonden volledig los van de grafelijke legers.

De grafelijke legers bestonden uit ridders, de gemeentelegers uit voetvolk.

De gemeentelijke legers waren hun vorst landgeweer verschuldigd. Ze konden evenwel niet verplicht worden om aan kruistochten deel te nemen. Toch waren er Vlaamse boogschutters -gildenbroeders die bij de Eerste Kruistocht halverwege 1097 met de Vlaamse vloot richting Jeruzalem voaarden.

De gemeentelegers organiseerden zich veelal binnen een communio of amicitia, een door onderlinge eed van de leden bezworen gemeenschap. Dit is de oud-Frank_ische verenigingsvorm waarnaar ze teruggrepen. Deze schutbroederschappen, die tot doel hadden de gemeenschap of stad te schutten, namelijk te beschermen, waren opgedeeld volgens stadswijken. Ze kregen elk een stukje stadsomwalling toegewezen. Ze verdedigden die onder leiding van een Hoofdman.

De Vlaamse graaf kon in de 12de eeuw nog gemakkelijk 2.000 Vlaamse, Henegouwse of Naamse ridders tot heervaart roepen. Dit verminderde sterk in de 13de eeuw. De gemeentelegers wonnen sterk aan belang waardoor de vorst graag beroep op deze goed geoefende korpsen deed. De Vlaamse steden waren uitgegroeid tot de grootste boven de Alpen en konden gemakkelijk 7.000 tot 11.000 man mobiliseren, aangevuld met kruisboogschutterkorpsen en portelijke ruiterij.

Ondertussen waren de ambachtsgilden tot volle bloei gekomen. Vanaf de 13de eeuw vervingen zij de oude indeling binnen de gemeentelegers volgens straten en wijken. De bassiseenheid bestond niet meer uit een stadswijk, maar uit een voud, 607 man. Deze voud bestond uit 96 pa_triciërs, meetal ruiters, en 511 ambachtslieden (96 wevers, 64 volders, 32 wolscheerders, 32 makelaars, 24 vleeshouwers, enzovoort.) Het voltallige Brugse leger was bijvoorbeeld 12 vouden sterk, of 7.300 man.

In de 15de eeuw komen de schuttersgilden tot volle wasdom. Er bestond een groot uiterlijk vertoon. Kruisboogschutters werden minder belangrijk door de opkomst van de vuurwapens; Uit deze militaire evolutie onstonden de kolveniersschuttersgilden of buskruitschuttersgilden.

Na de 15de eeuw is komt er _Ieen stilstand in de ontwikkeling van de schuttersgilden. Velen verdwijnen gewoon. De bestaande gilden moesten eind 1700 de deuren dicht doen toen Napoleon ons bestaan vereerde met zijn aanwezigheid.

In de 19de eeuw zien we dat de schuttersgilden opnieuw opleefden.

Religieus

Het gildewezen vertoonde altijd een religieus karakter. Met religieus wordt niet noodgedwongen een christelijk karakter bedoeld, al hoeft men dit ook niet uit te sluiten. Bij het Koninckschieten van de koningsvogel werd een voltreffer aanzien als een Godsoordeel; God leidde de pijl en de hand van de schutt_er, waardoor alle schutters – ook de minder goede – evenveel kans maakten om zich Koninck te schieten.

Regels

Benevens de algemene gebruiken en reglementen zijn er enkele specifiek volkskundige. In bepaalde gevallen werd een eed gezworen, zoals nog blijkt uit de uitdrukking uit 1615 “De Grote Eed der Kruisboogschutters”. De eed is één van die aspecten die eigen is aan de inwijdingsorganisaties waaruit de middeleeuwse gilden zijn voortgesproten.

Een ander merkwaardig gegeven is het driemaal, al dan niet biddend, rond de pers defileren. Dit heet «de boom vrijen» of «de boom bevrijden». Het is nog van tel in Nederlands en Vlaams Brabant. In sommige gevallen wordt de papegaai ook naar de kerk gebracht om er gewijd te worden.

Bij het schieten van de gaai stond de schutter in voor de drank. Daarenboven werd het schieten (volgens de oudste geschriften) uitgevoerd met Zomer-St.Jan, later ook verplaatst naar Pasen of Pinksteren. Dit had zo zijn redenen waarop we terugkomen.

Oud Gebruik

Een citaat uit de ordonnantie van een in 1557 nieuw opgerichte Pinkstergilde stelt:

“… dat men die Pinxtergilde wederom sall oprichten ende deselve eerliecken ende lieflieken metten anderen drincken nae older wijse, gewoonte en heercomste, soo men in voortijden plach te doen. Soo sall een yder in deze gilde oer hebben aenteeckenen laten sijne geschut als roeren off bogen veerdich hebben omme die papegay alle jaeren op Pinxterenmaandach te schieten.”

De ouderdom van het vogelschieten verliest zich in de vroege oudheid. Het georganiseerd schieten vanuit de gilden reikt terug tot de 11de eeuw.

Ceremoniële elementen

Diegene welke het laatste stuk van de vogel eraf schiet is overwinnaar en is voor één jaar lang schutterskoning. Als erkenning van zijn waardigheid draagt hij om de hals een zilveren ketting waaraan de soms de zeer oude naamplaten van vorige Koningen bevestigd zijn. Dit wijst op het belang van de filiatie of de ononderbroken keten zoals deze gehanteerd werd binn_“en de inwijdingsgenootschappen. Onderaan deze ketting hangt meestal een zilveren vogel, ter bevestiging dat de drager de koningsvogel afgeschoten heeft. Bij alle plechtigheden en feestelijkheden der gilde of broederschap staat deze schutter dan ook in het middelpunt der belangstelling.

Drank

Het drinken en het schenken van drank na het afschieten van de koningsvogel blijkt een steeds terugkerend gegeven te zijn.

Symbolen

De schuttersgilden werken met tal van symbolen: de staande wip, de vogels, de kledij, de breuk, de gebruiken… Deze symbolen verraden het meer dan volkskundige belang van de schuttersgilden. Het zijn méér dan simpele relicten van een gebruik dat vroeger ooit eens om utilitaire redenen werd ingesteld.

Symboliek

Vogel (gaai)

De Schuttersgilden hanteren de term «papegaaischieten» vrij frequent, niettegenstaande het om diverse vogels kan gaan, en dus niet enkel om de papegaai. Zo is er de gans, de valk, het winterkoninkje, de duif, de haan…_Æ Belangrijk te noteren is dat aan de haan mythische krachten toebedacht worden. In de oudheid werd hij als Zonnevogel aan Helios gewijd. Daarom verbood Pythagoras witte hanen te eten of te offeren. Bij de Romeinen was hij als symbool van Waakzaamheid aan Mercurius en Apollo gewijd. In de Germaanse mythologie en meer nog bij de Slavische volkeren, is hij naast andere beduidingen, het symbool van de Vruchtbaarheid, als weerhaan en sinds de 10e eeuw op kerktorens, als oproeper tot het dagelijks werk. Als doel voor schutters kwam hij echter nauwelijks in aanmerking. In Middelburg (Nl.) horen we in 1528 spreken over een schieting op de gans en naast de Papegaai-koning was er ook een Ganzekoning. Ook is er sprake van Ganzeschietingen in Orange (F), Amiens (F), bij de stedelijke militie van Halle-a/d-Sale (D) en op enkele andere plaatsen. In enige oorden van Picardi’ zoals Boulogne (F) en Saint-Quentin ( F) kende men een schieten op va_Œlken.

Er zijn dus welbepaalde handelingen en verordeningen die in de verslagen terug komen en hun belang schijnen te hebben. In 1787 schreef een boer uit Groede de volgende tekst neer:

“Gisteren te Sluijs zijnde, werd aldaar de gaai geschooten door daartoe beschrevene gildens uit het naburig Keysers Vlaanderen. Alles was daar vroolijkheid, 107 gayen versierden de pers. Deze exercitie is nu sedert onheugelijke tijden aldaar opnieuw voor de eerste maal geëxerseerd. Zo worden de oude dingen wederom nieuw.”

In de Griekse Oudheid werd reeds op de duif geschoten. En de duif was ook zondermeer bekend als Bijbels symbool voor de Heilige Geest of voor de Ziel. Het is dan ook niet verwonderlijk dat in de antieke oud-bijbelse voorstellingen de duif als zielevogel in de vroegchristelijke tijd nawerkt zoals in de grafmonumentenkunst of in de legenden, die het verheerlijkte afsterven van heilige personen moeten verduidelijken zoals bv. dit van de heilige Reparata, de heilige Eulalia of de heilige Scholastika. Over deze laatste vertelt Gregor I in zijn tweede Boek der Dialogen dat haar broeder Benedict drie dagen na zijn laatste bezoek haar ziel in de gestalte van een duif naar de hemel zag opstijgen. Als men verder bedenkt dat in het nieuwe testament de Heilige Geest in de gedaante van een duif verschijnt waardoor deze tot teken van de goddelijke inspiratie van de Heilige Schrift en van het kerkelijk leerambt werd, dan lijkt het vanuit christelijk oogpunt eerder een ketterse daad om op de duif te schieten, hetgeen effectef ook zo tijdens de reformatie zo beschouwd zal worden.

Opvallend is ook de band tussen het begrafenisritueel en het vogelschieten. Vergeten we trouwens niet dat het afschieten van de duif door de Grieken gezien werd als het neerhalen van de ziel, een ziel die zich terug diende te incarneren. Een spiritueel verband van het neerhalen van de duif met ons koningschieten zal nooit ver weg zijn.

Als we nu al deze puzzelstukjes bij_Ë elkaar leggen, dan moet het ons opvallen dat de vogel, hoe deze ook mag betiteld worden, het centrum is van de hierboven beschreven rituelen. De vogelsoort hangt af van tijd en ruimte, maar zelfs dàn nog blijkt er een zekere willekeur te bestaan. Bekijken we de verslagen van de schuttersgilden of de breuken (ceremonie-zilver), dan valt het ons op dat benevens de papegaai, ook de gaai voorkomt, de gans, de nachtegaal, de haan, en zelfs de arend. Deze vogels hebben stuk voor stuk een mythische connotatie, zij het als sprekende/voorspellende vogel, gezant van de Goden; zij het als symbool van de dichtkunst en dus van de taal van de Goden; zij het als geleidedier van de Zonnegod of als Zonnegod zèlf; zij het als imperiale vogel, symbool van de vereniging van het Goddelijke en het aardse. Dat deze vogels veelal uitwisselbaar zijn en door elkaar gehaald worden blijkt uit het feit dat de zilveren vogel aan de breuk – ook al is het zeer duidelijk een papegaai – als haan bestempeldwordt bij Ja_Ìcob Leende (1809), Barbara Ravenstein (1772) en Antonius en Sebastiaan Udenhout. In de verslagen van 1664 schoot Joris Groot-Zundert de ‘ganse ofte papegaey’ en in Frans-Vlaanderen werd hier en daar op de papegaai of nachtegaal geschoten.

Uit dit alles kunnen we besluiten dat het er niet zozeer belang toe heeft op welke vogel men schiet, als het maar een vogel is en als deze maar dezelfde lading dekt. Welke lading, dat zullen we hier – ondanks de zware godsdienstwetenschappelijke ondertoon – zo eenvoudig mogelijk pogen uiteen te zetten. We moeten hiervoor een kleine reis maken terug in de tijd, naar de archaïsche Indo-europese volkeren. Daar blijken vogels iets te verklaren van het Goddelijke. Hun vlucht wordt gezien als het schrijven door de Goden op het firmament. De vogels berichten dan ook over wat komen zal of wat geweest is. Ze staan in relatie tot de profetie, hetgeen we reeds ontdekken bij de papegaai, de sprekende vogel bij uitstek dóór wie de Goden spreken. Ook in christelijke ti_‘jden blijft dit gelden. Bij Van Maerlant lezen we over de papegaai:

“Men leest dat in sconinx Karls tiden, / Dat hi wilen soude riden / Doer twout van Grieken ende sijn ere, / Om te verwaren over mere, / Papegaien quamn tier stont / ende seiden: ‘Keiser, vaer ghesont!’ / Doe was hi coninc ghemeenlike / Van der crone van Vrancrike, / Ende hi word Roemsch coninc daer naer: / Dus worden hare worde waer.”

De interpretatie van de vlucht van de vogels werd voorbehouden aan specialisten, behorende tot de eerste functionele kaste, tot de sacrale stand. Bij de Romeinen waren het de vates die deze taak behartigden, bij de Kelten de ouates, en men noemde het interpreteren aves spicere (in het Frans auspices = voorteken). Op de interpretatie volgden de carmen, de magisch-religieuze liederen, later verworden tot toverzangen (cf. Frans charme). In wezen hangt carmen samen met de Sanskrietterm Karma (rituele actie) met de wortel Kri, hetgeen scheppen betekent. Het Latijnse woor_†d daarmee verwant is creare, volkomen gelijk te stellen aan het Griekse poiein, waarin we het woord poëzie horen. Typisch is dan ook het feit dat ‘spraak’ bij de Indiërs in het geheim werd opgetekend door geïnspireerde priesters die de hemelse vogel interpreteerden. Bij de Perzen wordt dhikr, de religieuze poëzie, gelijk gesteld met de taal der vogels. Bij de Germanen waren de dichters bij uitstek de zg. ‘skalden’. Zij zongen de ‘galdr’, magisch-religieuze liederen, in het Latijn vertaald als incantatio (cf. carmen). De skald, waarin ons Nederlandse woord ‘schelden’ vervat ligt, werd zo betiteld als gallin, een betoverd individu, een bezetene. Gala dat daarvan afgeleid is, kan het best vertaald worden als het roepen van een vogel, meer specifiek van de haan. In gala herkennen we trouwens ook nog het achtervoegsel van nachte-gaal. We merken dus dat de troubadours, dichter-zangers uit de Provence, nog niet zo ver verwijderd staan van hun oudgermaanse collega’s want bij de troubadours was de nachtegaal dè vogel bij uitstek van de ‘hogere, metafysische liefde’, zeg maar de Goddelijke muze die de dichter bezielde. Bij de Kelten werd de beroemdste druïde, Merlijn, ook gelijkgesteld aan een vogel, en wel aan de papegaai. Het huis van Merlijn noemt Esplumoir, zeg maar Vogelnest, of de plaats waar men schrijft met de veder (plume). In de middelfranse roman ‘Le Chevalier au Papegau’ heeft koning Arthur steeds een papegaai bij zich die hem vertelt over het verleden evenzeer als over de toekomst, net zoals Merlijn de kunst verstond om in het verleden als in de toekomst te kijken. En blijkbaar reikt het zicht van de papegaai merkwaardigerwijze tot Merlijns tijd, alsof Merlijn hier zelf in de gedaante als onafscheidelijke compagnon van koning Arthur optreedt.

“Toen de papegaai dicht bij de koning verbleef, begon hij alle gebeurtenissen te verhalen die voorgevallen waren sedert Merlijns tijd tot op het huidige uur.”

Langs de andere kant kunnen we vermoeden dat de papegaai een vrij recente invoeging is daar deze vogel met de kruistochten naar onze streken meekwam en met het belang van de bestudering van dieren in gesloten parken, bv. bij Friedrich II Hohenstaufen, aan interesse won. Sedertdien is men de vogel gaan associëren met koninklijke families en met de koninklijke waardigheid als gevolg van de pronkzucht van het dier. We kunnen vermoeden dat men het oorspronkelijk, i.p.v. over een papegaai had – waarvan de etymologische oorsprong in Afrika ligt, nl. ‘babbaghâ’ – men over een gaai sprak, hetgeen om ’t even welke vogel kon aanduiden, later toegepast op de haan. Dichtkunst en goddelijke vogel wordt met elkaar ingenieus verbonden. Zo wordt in de Keltische volksetymologie druïde gekoppeld aan draoí, het (winter)koninkje. Het winterkoninkje krijgt er de titel ‘druïde van de vogels’.

De term ‘vogel’ (eç-çâffât) kon bij de Perzen zowel vogel als engel betekenen. In het christendom is de letterlijke vertaling van angelos (engel) gezant of boodschapper. In vergelijking met de archaïsche Indo-europese traditie ligt dat volkomen in de lijn want ook de vogels waren boodschappers van de Goden. Bij Martialus kondigde een duif de terugkeer van een broer aan. Bij de Germanen stonden de heilige raven van Odhínn, Hugin en Munin, bekend als boodschappers. Bij de Kelten waren de raven van Mórrigan-Bodb-Macha gezanten van de Goddelijke wereld. Dat we met een totaaldenken te maken hebben die doorwerkt in het christendom, leidt geen twijfel. Daar waar bij de oude volkeren de vogels als boodschappers optreden van de Goden of ermee vereenzelvigd konden worden, blijken de christenen dit op de engelen te hebben toegespitst, als plaatsvervangers voor de oude heidense Goden. Er zijn tal van bewijzen hiervoor ter staving aan te halen. In Collectanea mechliniensia, het tweemaandelij_›ks tijdschrift voor de clerus van de bisdommen Mechelen-Brussel-Antwerpen, lezen we in een artikel van L. Dequeker het volgende:

“De deuteronomistische reactie kon zich niet in de ganse bijbelse traditie doorzetten. In meerdere teksten, voornamelijk gebaseerd op de Psalmen, worden de Goden voorgesteld als ondergeschikten aan Yahwe; zij worden uitgenodigd hem te loven en te eren. De ‘Goden’ worden ministers, de engelen van de Hoogste God. Dat is het vertrekpunt van de Joodse angeologie.”

Een gelijkaardige evolutie is terug te vinden in het Boeddhisme waar de B’onpo-Goden eenvoudigweg ingeschakeld werden als wachters van Boeddha. Het is in dit verband dan ook niet merkwaardig in de middeleeuwse exemplen gelijkaardige beeldspraak aan te treffen. Eén daarvan verhaalt van een monnik die in het bos gaat wandelen en blijft staan om een nachtegaal te aanhoren. Na een wijle de vogel aanhoord te hebben, keert de monnik naar zijn klooster terug maar daar blijkt al gauw dat hij vijfh_Ïonderd jaar weggeweest is. De auteur schrijft:

“Tis te vermoeden dattet ghien nachtegael en was die daer sanc, maer dattet een enghel gods was.”

Staande pers/molen

Deze pers wordt soms ook terecht als «boom» aangeduid, daar het in wezen gaat over de kosmische boom die het heelal in stand houdt. Ze valt te vergelijken met de mei-boom die jaarlijks herop gericht wordt om de band met de Hemel opnieuw in te stellen na de steriele winterperiode. Deze boom werd bij de Germanen gelijkgesteld met het 8-spakig rad, de windroos … Het is dan ook mogelijk dat vanuit deze visie het schieten van de vogel op de windmolen gezien dient te worden.

Soeverein

De soeverein, zijnde Keyser ofte Koninck, is diegene die op aarde heerst. De soeverein in de hemel wordt vertegenwoordigd door de vogel. Door het neerhalen van de hemelse soeverein, wordt de soevereiniteit overgeleverd op de schutter die de vogel neerhaalt.

Schieten of slaan

Het koningschieten blijkt overal bekend te staan als het ‘papegaaisc_◊hieten’ (de Nederlanden), ‘popinjay-shooting’ (Engeland), ‘papegoye-skutning’ (Zweden, Denemarken), ‘le tir au papegay’ (Frankrijk),… Nochtans gebruikt men in de Romaanse landen ook nog een andere uitdrukking, nl. “l’abat de l’oiseau”. Letterlijk vertaald: het ‘neerslaan van de vogel’. En deze uitdrukking zou wel eens dichter bij de oorsprong van het gebruik kunnen staan. Enkele voorbeelden. Het eiland Man heeft er steeds bijzonder archaïsche gebruiken op nagehouden, net zoals hun oorsprongsbroeders, de Schotten. Zo hadden hun wetten slechts geldigheid, indien ze van de Tynwoodhill luidop verkondigd werden. Nog in 1755 hielden de eilandbewoners er een zeer merkwaardig gebruik op na dat verbonden werd met het kerstgebeuren en St.-Stefanusdag. Het zou een dwaasheid zijn dit ritueel met het christendom te willen verbinden, omdat het de christenen een gruwel in de oren moest klinken. Wat gebeurde er? Groepen jongeren trokken het eiland rond uitsluitend met het oog op het_Â jagen van het winterkoninkje, totdat de klokken de middernachtsmis aankondigden. Ze doodden het dier, plaatsten het op een lange stok en droegen het van huis tot huis in processie mee terwijl ze luidkeels zongen dat ze deze vogel ‘voor iedereen’ gejaagd hadden! Misschien niet oninteressant is het feit dat het gebruik besloten werd met een rituele dansopvoering waarna de feestelijke begrafenis van de winterkoning plaatsvond. Daarbij werden klaagliederen gezongen, het zg. ‘graflawaai’ (keelgezangen) in de traditionele taal aangeheven, en dan kon het kerstfeest pas beginnen. Gelijkaardige restanten van gebruiken waren nog terug te vinden in Ierland en Schotland, alsook in Bretagne en Zuid-Frankrijk in de eerste helft van de 19de eeuw. Het feit dat, bijvoorbeeld in Zuid-Frankrijk, ieder jaar opnieuw jongeren in de eerste week van december, met stokken bewapend, de stad uittrokken en naar winterkoninkjes zochten, geeft te denken. Komt daar nog bij dat de eerste die deze vogel neersloeg _¬tot ‘koning’ werd uitgeroepen, en de vogel op een stang doorheen de stad mocht dragen, wijst op een wijdverspreid oud-religieus gegeven dat bijzondere gelijkenissen vertoont met het zg. koningschieten van de schuttersgilden. De koning liep in Zuid-Frankrijk met zijn gevolg door de straten van de stad, de winterkoning op een staak meedragend, en bij ieder huis stopte de stoet met veel trommel- en doedelzaklawaai om tenslotte met krijt ‘Vive le roi’ op de deur te schrijven evenals het jaartal van het nieuwe jaar. De morgen van de twaalfde heilige dag na kerstmis trok de koning dan weerom in grote stoet rond, droeg op het hoofd een kroon, op de schouders een blauwe mantel en een scepter in de hand, en voor hem werd weerom het winterkoninkje op een staak gedragen, ditmaal omgeven van een groene krans met olijftakken, eikebladeren en veelal ook de maretak. Bij het ritueel hoorde anderzijds ook een feestelijk banket, opgesmukt met dansen.

Op Ierland, w_ªaar de jacht op het winterkoninkje tot op heden nog in de omgeving van Leister en Connaught plaatsvindt, was het gebruikelijk de gedode vogel in een bundel palmtakjes en klimop te winden, op een bezemsteel te bevestigen en deze op St. Stefanusdag (26 december) van huis tot huis te dragen terwijl deze in het Gaelische lied ‘Koning van alle vogels’ wordt genoemd.

Dat ook bij ons dergelijke quasi-religieuze handelingen plaatsvonden, kunnen we afleiden uit een bericht van het tijdschrift ‘Volkskunde’, Orgaan van de Vereniging voor Volkskunde en van de Volkskunde-Commissie der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Daarin lezen we dat de inwoners van Orsmaal bedacht werden met de spotnaam ‘engwoerpers’, anders uitgedrukt: ‘eendenwerpers’. Bij dit spel werd de vogel aan een staak gehangen en de deelnemers trachtten hem er met stokken af te werpen. Misschien niet onbelangrijk: de Leuvense oude-kleerkopers gebruikten op het einde van de_€ 17de eeuw een gans voor dit spel. In hun ambachtsrekeningen komt de volgende post voor: “aen den cnaep van St. Jooris Hoff voor dringelt, als wanneer het ambacht aldaer heeft de gans geworpen.”

Blijkbaar waren het niet enkel schuttersgilden die zich met dit gebruik bezighielden. Misschien was het vroeger een algemeen bekend ritueel onder vele gilden, hetgeen een voortvloeisel zou kunnen zijn van de mysteriebonden. Wat er ook van zij, ook de voetboogschutters van het St.-Jorisgild plaatsten het ‘worpen vande gans’ op het programma van hun koningschieting in 1715. De papegaai werd toen neergehaald door de twintigjarige Petrus Boits. Zoals gebruikelijk, werd een feest gegeven dat niet minder dan drie dagen duurde. Het werd besloten met “het worpen vande gans te Hever op de pleijn.” Volgens het verslag bewees de nieuwe koning nogmaals dat hij zeer handig was. Men zegt daarin dat hij er “eene met addres heeft aff geworpen.” Wij mogen dus veronderstellen dat er verscheidene vog_±els sneuvelden. Merkwaardig is toch het feit dat beide rituelen, het schieten op de papegaai enerzijds, en het ‘worpen vande gans’ anderzijds, naast elkaar voorkomen alsof het oude ritueel zich opgesplitst heeft. Deze veronderstelling wordt kracht bij gezet door het feit dat in oude tijden diegene die het winterkoninkje neersloeg koning genoemd werd, en dat de geslagen vogel op een staak, zeg maar een pers, in processie meegevoerd werd als ‘koning der vogels’.

Zomer/Winter

Hoe oud het gebruik daadwerkelijk is, weten we niet, maar in ieder geval was het reeds in de middeleeuwen bekend, zoals een oude kroniek over een soortgelijke manifestatie in Aix-en-Provence bericht. Op de vooravond van het St.-Jans-zomerzonnewendefeest (23/06) in het jaar 1272 zou het jonge volk er op jacht gegaan zijn en op een grote levende vogel geschoten hebben, die nadien op een welbepaalde wijze in de lucht gestoken werd.

Al deze gegevens samen, wijzen _∫op een zeker verband met de wendefeesten, zij het zomerzonnewende, zij het winterzonnewende. Wat meer is: de doder van de vogel wordt beschouwd als koning, dit terwijl de vogel zèlf betiteld wordt als ‘koning der vogels’, een aspect dat toch bijzonder belangrijk is als we weten dat uitgerekend op Lugnasad, het Keltisch-heidense zomerzonnewendefeest, gelijk te stellen met zomer-St.-Jan, een nieuwe koning geïnstalleerd werd in de van oudsher Keltische regionen. Dit zijn toch zeer merkwaardige kenmerken die ons vermoeden reeds in een bepaalde richting stuwen.

Historiek

Saken (N-Iran)

Terug naar het gebruik van de handboog. Het waren de Saken, een N-Iraanse ruitervolk verwant aan de Scythen, welke relaties hadden met het nabije Oosten, die reeds vroeg de handboog benutten voor het schieten van vogels. Zo kan men op Assyrische zegelcylinders van rond 1000 v. Chr. schutters herkennen die op een vogel schieten en uit Armeni’ is een gordelplaa_ìt van de 6e eeuw v. Chr. bekend waarop een boogschutter afgebeeld staat die mikt op een gevleugeld ros.

Ilias (Grieken)

Zo is er bijvoorbeeld het heldendicht Æneas van Vergilius (70-19 v.o.j.) waarin een merkwaardige passage vermeld staat. Hij beschrijft een schutterswedstrijd op een levende duif die aan een scheepsmast werd vastgemaakt. Dit gebeurde ter ering van Æneas’ dode vader Anchises in Drepanon (Trapani – Sicilië). En wat te zeggen van de ‘lijkwedstrijd’, uitvoerig beschreven in de Ilias van Homerus (9de eeuw v.o.j.). Het is Achilles die deze instelt ter ere van zijn overleden strijdmakker Patroclos. Een voorsmaakje:

“Thans wees de verheven Achilles voor de boogschutters als prijzen tien dubbele en tien enkele bijlen van blauw staal aan, die hij neerlegde in de kring. Van één der schepen ver aan het strand, richtte hij de mast op, waaraan hij een wilde duif bond met een dun koord aan de po_not. De boogschutters moesten die raken. ‘Wie die wilde duif daar treft met zijn pijl,’ zo sprak hij, ‘mag al die dubbele bijlen mee naar huis nemen. Wie echter slechts het koord raakt en niet de vogel, die wint, als tweede, het eenvoudiger gereedschap.’ Zo sprak hij. Onmiddellijk stonden de grote held Teucer en Meriones op, de dappere schildknaap van Idomeneus. Beiden wierpen hun lot in een bronzen helm. Dat van Teucer sprong het eerste eruit. Vlug schoot hij met kracht zijn pijl af, doch verzuimde voordien aan de God van de boogschutters een passend offer te beloven van pasgeboren lammeren. Dus miste hij de vogel, daar Apollo zijn pijl deed afzwenken. Wel trof hij het koord, waarmee de duif vastgebonden zat aan de mast. De draden, waaruit dit koord was gesponnen, werden geheel doorgesneden. Reeds wiekte de duif zelf hemelwaarts. Het koord viel omlaag. En de Grieken_¨ juichten. Maar met onstuimig gebaar ontrukte Meriones hem de boog. De pijl had hij al in de hand, toen Teucer nog mikte. En terstond beloofde hij de Boogschuttergod, Apollo, pasgeboren lammeren als passend offer te wijden. De bange duif vloog al hoog onder de wolken en bleef daar rondcirkelen. Midden onder de vleugels raakte Meriones’ pijl haar. De pijl zelf viel neer en bleef vlak bij de voeten van Meriones in de grond steken. De vogel middelerwijl streek neer op de mast van het schip met blauwe boeg. Het dier boog de kop; zijn vleugels hingen neer en het stierf. En ver van de man, die hem doodde, tuimelde het uit de mast.”

Uppsala (Zweden)

Het is dan ook niet verwonderlijk dat men, zij het later, het vogelschieten in Germaanse nederzettingen terugvindt. Zo wordt er melding gemaakt van een vogelschieting op het einde van de 11e eeuw in Uppsala en van één welke in 1286 zou georganiseerd zijn door de Schlesische Hertog Bol_Øeslaw von Schweidnitz.

Islam

Het is ook in de periode van de kruistochten dat de kruisboog, met dewelke de kruisvaarders in gevechten met Saracenen onaangename ervaringen opdeden, in het westen ingang vond en in het Avondland meer en meer in gebruik wordt genomen.

Anderzijds werd de haat tegen de Islamitische volkeren, voornamelijk tegen de Saracenen, die een ware nachtmerrie vormden voor het Avondland en dit tot in de “Nieuwe Tijden” fel bedreigden, overgedragen op die papegaai. De papegaai was hèt symbool bij uitstek van het Oosten, een symbool van de Oosterse mysteriegenootschappen. Men kon hem aanzien als het symbool van de gevreesde Oosterse tegenstander. Wanneer men op de papegaai schoot, bekampte men symbolisch deze vijand en vernietigde hem met het wapen dat men in het Verre Oosten had leren kennen en van hem had overgenomen. Zo men op de Papegaai schoot, zo schoot men op de Turk.

Christendom

We hebben reeds vermeld_… dat het de schutters tijdelijk verboden geweest te schieten op een duif en wel tijdens de Reformatie. Men wenste het vogelschieten te zien ophouden wegens de christelijke symboolinhoud van de duif. Zo werden bv. de Rostocker burgers Nikolaus Gryse in de 16e eeuw, en Christian Franz Paulini, Loccenius en J. Lauremberg in de 17e eeuw allen zwaar beboet wegens het schieten op een duif. Daar het uit het heidendom zou stammen en ter verachting van de Heilige Geest zou bijdragen, zou op aandringen van religieuze kringen in 1589 het vogelschieten in Grietzyl afgeschaft geworden zijn. Hetzelfde gebeurde in 1569 in Zwijndrecht (Nl). In 1681 verzochten theologen aan de stadsraad van Danzig eveneens, het vogelschieten te verbieden, hier ook omdat men oordeelde dat het een nutteloze bezigheid was die meer dan waarschijnlijk uit het heidendom afkomstig was en omdat het symbool van de duif, die meestal na Pinksteren geschoten werd, te sterk naar de Heilige Geest verwe_™es. En effectief werd enkele jaen later door de Raad verordend dat de vogel niet langer het uitzicht van een duif mocht hebben.

Door de heftige tegenstand van de clerus om en rond de 9de en 10de eeuw, zagen heel wat gilden, waaronder deze van de schutters, zich verplicht hun heidens karakter af te zwakken en haar systematisch te vermommen in een christelijk kleedje. De gilden werden eerder sociale instellingen die optraden tegen verarming, in gevallen van brand of bij schipbreuk. Dat kaderde trouwens volkomen in hun ethische code. Waren de oude mannenbonden geen broederschappen waar hulp en bijstand als plicht gold? Farwerck schrijft hierover terecht:

“Als aangenomen zonen van Wodan vormden de ingewijden een broederschap, een vorm van samenwerking, die wij door alle eeuwen heen terugvinden: de oude mannenbonden (berserkers e.d.), de buurgilden (St. Eiriksgilde e.d.), de ambachtsgilden (waaronder de metselaarsgilden) en tensl_®otte ook de vrijmetselarij. Maar ook tal van andere latere genootschappen schreven de naam ‘broederschap’ in hun wapen en deze behoorde zeer zeker tot het cement, dat de leden zo hecht aan elkaar koppelde. […]Latijnse glossen geven voor gilde nog een andere betekenis en wel naast die van convivium (gastmaal), ook die van confratina (broederschap) amicitia (vriendschap) en caritas (liefde). Met deze broederschap, die wij bij alle latere gildevormen ook nog aantreffen, hangt eveneens de hulpverlening samen.”

Ook al gingen de gilderituelen, zoals het schieten op de vogel, gewoon door, toch werd de druk steeds groter. Nog in 1593 werd door Nicolas van Cusa in zijn ‘Spiegel van anti-christelijk papendom’ het vogelschieten uitdrukkelijk als ‘heidens bijgeloof’ betiteld. Dat alles leidde ertoe dat heidense Goden werden vervangen door christelijke heiligen met dezelfde typologische structuur (St.-Joris de drakendoder i.p.v. Th_úórr de drakendoder; St. Sebastiaan de geofferde, i.p.v. Odhínn de geofferde…). Soms werden deze heiligen volkomen voorgesteld zoals de oude Godheden (bv. St. Sebastiaan als veldheer zoals de oude Keltische God Lug – Lux = Licht – als veldheer werd afgebeeld). De levende vogel werd vermoedelijk onder de invloed van de christelijke monniken vervangen door een houten. Men zou kunnen denken dat dit een afbreuk was van de oude heidense rituelen, maar veel effect had het niet. Als de houten vogel geschoten was, werd hij evenzeer als het levende exemplaar, onder de bevolking verdeeld om heil en zegen te brengen in de families.

Begrafenisrituelen

Zulke feestelijke schietingen werden bijzonder gesmaakt bij de begrafenisplechtigheden van helden. Dat konden we reeds vaststellen bij de Grieken. Men geloofde dat door het neerschieten van de duif, waarin de ziel van de overledene was gaan huizen, de dode held terug onder _ßde levenden op aarde zou opstaan.

Over de gilde

Grafdronken

De Grafdronken zijn te vereenzelvigen met de zg. Minnedronken, dronken ter herinnering aan de overledene, aan de gemeenschap en aan de Goden, zoals dat beoefend werd in de oude mysteriebonden. In het reglement van Meeden zijn de verplichtingen van de (schutters)koning als volgt omschreven:

“… sall die schuttenconinck sijn gildebroeders ende susters vereeren des Sondachs, naedat hij die papegay afgeschooten heeft met twee goede tonnen inbrouwen bier ende met een goede vrissche schootel cost, ende niet meer dan soo jemant jeet meer doen wolde, staet bij hem selfst, ende alsdan sal een ijder schutter met sijn huysvrouw den coninck weder vereeren mit vier brabants stuver bij een tonne biers.”

Titels

Ook binnen de gilden zijn tal van titels; titels verband houdende met de graad of het niveau van inwijding, en titels verband houdende met de functie binnen de org_√anisatie.

Inwijdingsorganisatie

Gilden zijn inwijdingsorganisaties verband houdende met de ambacht of met de strijd. Ze gaan terug tot een voor-christelijke tijd, te merken aan het woordje gildi, wat offer aan de Goden betekent. De oudste strijdersgilden (voor zover we dit kunnen nagaan) dateren van het jaar 500. De ambachtengilden moeten ouder zijn. Het zijn organisaties die tot doel hebben de ingewijden in contact te brengen met het Goddelijke door middel van specifieke rituelen en handelingen. Verder stonden zij in voor het bewaren en hernieuwen van de tradities volgens de orthodoxe regels.

Deïmimètes

De handelingen die gebeurden kunnen met de term deïmimètes aangeduid worden, anders uitgedrukt ze imiteren de handelingen van de Goden, handelingen die een fundamentele verandering brengen in een gegeven toestand. Dit geldt zeker voor de schuttersgilden.

Instandhouding Traditie

Als innerlijke kern van de religie heeft de inwijdingsorganisati_´e, en bijgevolg de gilde, het doel de traditie in stand te houden met alle middelen die haar tot beschikking staan. De traditie dient op een ononderbroken wijze doorgegeven te worden omdat er daar een fundamentele geestelijke overdracht plaats vindt. Is er een breuk, dan kan deze overdracht niet meer plaatsvinden en zal de mogelijkheid tot zelfrealisatie verbroken zijn.

Metafysisch concept

Het Oeroffer

Aan de basis van alle religies ligt een oeroffer dat het centrale concept van de desbetreffende religie uitmaakt. In de Noordse traditie kennen we er twee (Ymir en Balder), in de Indische één centraal offer (Purusha), in het Christendom één centraal offer (Christus).

Kosmologisch gezien

Het oeroffer bij de Germanen betreft de Oerreus Ymir die aan stukken wordt gesneden om er het universum mee te vormen. Ziehier de beschrijving:

“Hoge zei:

«Zij (De zonen van Bor en Bestla, nl. Odhínn, Vili en Vé) namen Ymir en brachten _Øhem in het midden van Ginnunga Gap, en ze maakten de wereld uit hem: van zijn bloed (maakten ze) de zee en de meren, van zijn vlees de aarde, van zijn beenderen de bergen; rotsen en keien maakten ze van zijn tanden en kaken en van de beenderen die gebroken werden.»

– Even Hoge sprak:

«Van het bloed dat rijkelijk uit zijn wonden stroomde maakten ze de oceaan; op het ogenblik dat ze de aarde samenbrachten en er een gordel uit vormden, lieten ze de oceaan er rond stromen. Voor de meeste mensen is het onmogelijk haar (de oceaan) over te steken.»

Derde voegde daaraan toe:

«Ze namen ook zijn schedel en maakten daaruit het hemelgewelf en ze plaatsten het boven de aarde met vier zijden, waar onder elke hoek ze een dwerg stelden. Ze noemden hen: Oost, West, Noorden en Zuiden. Dan namen ze gensters en brandende partikels uit Muspell, en ze plaatsen hen in het midden van Ginnunga Gap om de hemel boven de aarde op te lichten. Ze gaven standplaatsen aan alle sterren, sommige daarvan vast in de hemel, andere (planeten) die tot dan toe vrijelijk rondzwierven aan het firmament, werden nu toegekende plaatsen en omlopen gegeven waarlangs ze moesten reizen. Zo wordt gezegd in oude gedichten dat uit die tijd het vaststellen van dagen en jaren stamt, zoals het gezegd wordt in Het Vizioen van de Sibylle:

De zon wist niet

waar ze haar thuis had,

de maan wist niet,

welke macht ze bezat,

sterren wisten niet

waar hun standplaats was.

Dat was vóór dit gedaan werd.»

Dan merkte Gangleri op:

«Wonderbaarlijke berichten heb ik hier vernomen. Dat was een schitterend stukje vakmanschap, en handig bedacht.»”

(Proza-Edda)

Door dit oeroffer werd het heelal bezield, en verviel zij dus niet zomaar weer. Wil men iets scheppen, iets bouwen, iets maken, dan dient het bezield te zijn. Daarom dient men een (levens)kracht intrek te laten nemen in het gecreëerde.

Balders Dood

Met deze achtergrond kunnen we ons steeds beter gaan centreren op de essentie van het gebeuren. We hebben vastgesteld dat de oudste gebruiken om en rond het ‘neerslaan van de vogel’ of ‘het koningschieten’ om en rond zonnewende plaatsvonden. Er moet toegegeven worden dat deze feesten in latere tijden op de meest verscheidene tijdstippen gevierd werden: in de lente, in mei, met St.-Jan, tijdens oogstfeesten, in de voor-midwinter periode, met winterzonnewende. Dat neemt niet weg dat het geheel doordrongen is van het wende-aspect. Een gegeven dat geenszins uit het oog verloren kan worden is het feit dat de waarde van het schot wordt beoordeeld. Opdat het een geldig schot zou zijn, moet de vogel ‘gedood’ zijn, d.w.z. de houten vogel moet op een vitaal deel duidelijk de sporen dragen van de pijl. Hoe we dat symboolkundig moeten inschatten kunnen we afleiden uit de verzinnebeelding op sommige breuken. Zo kennen we bv. koningszilver uit ’s Hertogenbosch waarop een …vogelschieting gegraveerd staat met de tekst:

Omtrent de Zestig Jaar / Schoot ik den Vogel neer / Tot bloei van Huibergs Gild / en St. Sebastiaans eer / J.H. van Mechelen / 1853.’

De afbeelding is sprekend: helemaal boven op de staande wip zit een vogeltje en exact erboven straalt de zon, alsof zij met elkaar te identificeren zijn. Natuurlijk kan men sceptisch staan tegenover dergelijke insinuerende passages, ware het niet dat er onomstootbare bewijzen zijn. Zo kennen we ook, i.p.v. de vogel, zonneschijven met mythische dieremblemen en de personificatie van de Zon op een springend paard, naar analogie van de Zonnegodvoorstellingen uit het imperiale Rome. In de straalcirkel van de zonneschijf zit het IHS, de afkorting van Jezus’ naam. Een associatie van Christus met de oude Indo-europese Zonnegod in het volksgeloof, zoals dat bij de Goten het geval was, lijkt me dan ook vast te staan. En dat brengt ons dan direct naar de eigenlijke betekenis van het ritueel.

We weten dat bij de Germanen de Zonnegod Balder quasi-onsterfelijk was geworden omdat zijn moeder, Frigga, aan alle dingen gevraagd had een eed te zweren om Balder nooit te kwetsen. Hierbij had ze evenwel een onooglijk klein plantje over het hoofd gezien, nl. de maretak. In de Godenzaal amuseerden de Goden zich kostelijk met het werpen van tal van voorwerpen naar de ongenaakbare Zonnegod. Dit lijkt sterk op het werpen van voorwerpen naar de stoppelhaan, de gans of het winterkoninkje. Maar Loki, de onbetrouwbaarste onder de Goden, had door list van Frigga vernomen dat de maretak de eed niet gezworen had. Door toverkracht veranderde hij de maretak in een speer die hij aan zijn blinde broer Hodur gaf en deze aanzette het wapen naar Balder te gooien. Hodur doodde zo Balder, en hierm_6ee verdween de Zonnegod naar de onderwereld. En uitgerekend dàt is het wat ook in het papegaaischieten gebeurt.

Heilige Soevereiniteit

Het schieten op de koningsvogel heeft een gelijkaardige betekenis. Op St.-Jan-zomerzonnewende is het de langste dag, de kortste nacht. Daar komt verandering in. De leden van de schuttersgilden herhalen ritueel de handelingen van de Goden en schieten op het symbool van de Zonnegod, met andere woorden: zij halen de Zonnegod neer, zodanig dat de band tussen de mensen en de Goden zou kunnen bestaan blijven. Want wat zijn de mensen trouwens met Goden die zich ver in de hemel terugtrekken en zich niet om ons bekommeren? Het is misschien belangrijk nog eens te wijzen op het feit dat de vogel in het Provence-ritueel met een maretak getooid werd, de houtsoort waarmee de Germaanse Zonn_6egod werd afgeschoten. De gedode vogel is als het ware de Zonnegod die terugkeert naar Moeder Aarde en zich daar incarneert. De koning van de Goden is geschoten, zodat zijn essentie, zijn Goddelijke aspect zich hier, in de aarde, in de wereld, zou kunnen kenbaar maken. Nog anders uitgedrukt: de Koning der Goden sterft opdat de Koning van de Wereld zou kunnen opstaan. De koning van de schuttersgilde is de geïncarneerde Zonnegod. Hij wordt gekroond met lover en bloemen omdat de uitstraling van het Goddelijke (heilagr) in de koning de natuur laat opbloeien. In dat opzicht kon het christelijke passiespel zich enten op dit gebruik en er bestond een nauw mysterieverband tussen het doden van de ‘koningsvogel’ en de ‘kruisdood van Christus’. Trouwens staat niet in de Bijbel: ‘Ik moet sterven, opdat gij zoudt leven.’

Dit is de neergeschreven tekst als naslagwerk van een voordracht gebracht door de heer Koenraad Logghe voor de Ring van de Aloude Sint-Andriesgilde van Dendermmonde.

Categorieën:Voordrachten
  1. Nog geen reacties.
  1. No trackbacks yet.

Plaats een reactie